AREA

Inhoud Handleiding HTML
Overzicht elementen



Van het AREA element worden de volgende attributen beschreven: SHAPE, COORDS, HREF, NOHREF, TARGET, ALT, TABINDEX en ACCESSKEY.

De beschrijving van de attributen STYLE, CLASS, ID, TITLE, LANG en DIR is opgenomen in het onderdeel Algemene attributen.

Een overzicht van attributen, die betrekking hebben op het uitvoeren van een script bij het optreden van een bepaalde gebeurtenis, wordt gegeven in het onderdeel Gebeurtenis-attributen.

Het gebruik van het AREA element wordt toegelicht in het onderdeel Afbeeldingen en image maps in de Handleiding HTML.


AREA


HTML 3.2
NN 2.0
MSIE 1.0
OP 2.1
Met het AREA attribuut worden de gegevens van een gebied in een Client-side image map vastgelegd.
De opbouw is:

<AREA ..>

Het AREA element heeft alleen attributen en geen inhoud. Een beëndiging is daarom niet toegestaan.
Aan het AREA element moet minimaal het ALT worden toegevoegd.
SHAPE


HTML 3.2
NN 2.0
MSIE 1.0
OP 2.1
Met het SHAPE attribuut wordt aangegeven welke vorm een aanklikbaar gebied in een client-side image map heeft.
De opbouw is:

<AREA SHAPE="waarde" ..>

Mogelijke waarden zijn:
  • rect: een rechthoek
  • circle: een cirkel
  • poly: een veelhoek
  • default: het gehele gebied
Wanneer de waarde "default" wordt gebruikt, dan geldt de via het HREF gedefinieerde URI voor de hele afbeelding met uitzondering van de apart gedefinieerde gebieden. Bij het SHAPE attribuut met de waarde "default" wordt het COORDS attribuut niet opgenomen.
Door in plaats van het HREF attribuut NOHREF te gebruiken, geef je aan dat klikken in het gebied niet tot het openen van een URI moet leiden.
De waarde "poly" wordt niet ondersteund door Microsoft Internet Explorer 1, de waarde "default" wordt door geen enkele versie van Microsoft Internet Explorer ondersteund.
COORDS


HTML 3.2
NN 2.0
MSIE 1.0
OP 2.1
Met het COORDS attribuut worden de coördinaten van een gebied in een client-side image map gedefinieerd.
De opbouw is:

<AREA COORDS="waarde" ..>

Bij de rechthoek en de veelhoek worden als waarde de cöordinaten van de verschillende hoekpunten vastgelegd, bij de cirkel de cöordinaten van het middelpunt en daarnaast de straal:

<AREA SHAPE="rect" COORDS="xlinks,yboven,xrechts,yonder" ..>

<AREA SHAPE="circle" COORDS="xmiddelpunt,ymiddelpunt,rstraal" ..>

<AREA SHAPE="poly" COORDS="x1,y1, x2,y2, x3,y3, ..." ..>

Hierbij is x de afstand in pixels gemeten vanaf de linkerkant van de afbeelding en y de afstand in pixels vanaf de bovenkant. Daarbij wordt gerekend met de afmetingen van de afbeelding zoals deze zijn opgegeven via het WIDTH en/of HEIGHT attribuut van het IMG element (de cöordinaten wijzigen dus bij vergroten of verkleinen). De cöordinaten kunnen gevonden worden met behulp van een grafische editor, zoals Paint Shop Pro.
Indien gebieden elkaar overlappen, dan geldt de URI van het eerst gedefinieerde gebied.
HREF


HTML 3.2
NN 2.0
MSIE 1.0
OP 2.1
Met het HREF attribuut wordt de bestemming van de hyperlink in een aanklikbaar gebied in de client-side image map gedefinieerd.
De opbouw is:

<AREA HREF="URI" ..>

De URI (Uniform Resource Identifier) heeft een opbouw, welke afhangt van de methode die gebruikt wordt om toegang te krijgen tot de bestemming. De belangrijkste mogelijkheden zijn:
  • http (HyperText Transfer Protocol): de bestemming is een bestand op een World Wide Web Server, vaak een HTML-document, maar het kan ook gaan om andere soorten bestanden zoals grafische bestanden (GIF, JPG of PNG), geluidsbestanden (WAV, AU, RA of MID) en zip- of exe-bestanden
  • ftp (File Transfer Protocol): de bestemming is een bestand op een FTP-server
  • mailto: hiermee kan een bericht naar een aangegeven email-adres gestuurd worden
  • news: de bestemming is een Usenet Nieuwsgroep
  • telnet: hiermee kan via een apart programma een telnet-verbinding worden opgestart naar een server.
Een http-URI heeft de volgende opbouw:

http://host/path

Host specificeert het adres van de server, waarop zich het gevraagde bestand bevindt. Het kan een IP-adres zijn, maar meestal is het de naam van de machine. Een machinenaam (ook wel domeinnaam) bestaat uit meerdere delen gescheiden door een punt, begint vaak met "www" en eindigt met een landcode (bijvoorbeeld "nl", "be", "uk") of de vooral in de Verenigde Staten gebruikte code voor de sector (bijvoorbeeld "com" voor commerciële instellingen en "org" voor non-profit organisaties).
Path geeft aan hoe het gevraagde bestand op de server gevonden kan worden: in welke directory en onder welke bestandsnaam.

Het is niet altijd nodig een complete URI op te nemen. Wanneer geen speciaal bestand op de server gezocht wordt, is de volgende URI voldoende:

http://host

Bevindt het gevraagde bestand zich op de lokale server, dan volstaat de volgende URI:

path

Als het gevraagde bestand een HTML-document is, kan aan de URI een verwijzing naar een specifieke plaats in dat document worden toegevoegd. De opbouw van de URI is dan:

http://host/path#markering

Heeft de verwijzing betrekking op een specifieke plaats in het huidige document, dan kan de volgende URI gebruikt worden:

#markering

De plaats waarnaar verwezen wordt, moet gemarkeerd zijn met het NAME attribuut van het A element.

Bij het ftp-protocol heeft de URI een opbouw, welke vergelijkbaar is met die van de http-methode:

ftp://host/path

Een mailto-URI wordt als volgt opgebouwd:

mailto:e-mailadres

Wanneer op een hyperlink met een mailto-URI wordt geklikt, opent een browser die deze mogelijkheid ondersteunt, het (via de instellingen opgegeven) e-mailprogramma en plaats het e-mailadres is in het To-veld.
Sommige browsers en e-mailprogramma's ondersteunen parameters, waarmee ook de inhoud van het Subject-veld, het CC-veld en de inhoud van het bericht in de URI worden opgenomen. Voor het Subject-veld ziet dat er als volgt uit:

mailto:e-mailadres?SUBJECT=onderwerp
NOHREF


HTML 3.2
NN 2.0
MSIE 1.0
OP 2.1
Met het NOHREF attribuut wordt aangegeven dat klikken in het aangegeven gebied van de client-side image map niet tot een actie moet leiden. Het wordt opgenomen voor dat deel van een image map waarvoor geen URI is vastgelegd.
De opbouw is:

<AREA NOHREF ..>
TARGET


HTML 4.0
NN 2.0
MSIE 3.0
OP 2.1
Het TARGET attribuut kan gebruikt worden om de browser een document te laten openen in een frame met een bepaalde naam, of indien die naam niet bestaat, in een nieuw venster.
De opbouw is:

<AREA TARGET="naam" ..>

De naam van een frame wordt gedefinieerd via het NAME attribuut van het FRAME of het IFRAME element.
De naam moet beginnen met een hoofdletter of een kleine letter (A-Z of a-z). De browser moet een naam die begint met een ander karakter negeren. Een uitzondering geldt enkele voor-gedefinieerd framenamen, die beginnen met een underscore:
  • TARGET="_top"
    De URI wordt niet geopend in het frame waarin het aangeklikt wordt, maar in het hele venster van de browser.
  • TARGET="_self"
    De URI wordt altijd geladen in het frame waarin het aangeklikt is, ook als via het BASE element een andere vensternaam opgegeven is.
  • TARGET="_parent"
    De URI wordt geopend in de "parent" van het huidige frameset. Dat is het frameset van waaruit het huidige frameset is geopend. Juister gezegd: het huidige frameset wordt vervangen door het in de URI genoemde bestand. Indien er geen voorgaand frameset is, werkt deze naam als _self.
  • TARGET="_blank"
    De URI wordt altijd geopend in een nieuw venster van de browser.
Indien een naam opgegeven wordt die nergens is gedefinieerd, dan wordt de URI geopend in een nieuw venster.

Volgens HTML 4.0 is de naam case-insensitive, dat wil zeggen dat geen onderscheid gemaakt wordt tussen hoofd- en kleine letters. In de praktijk maken alle belangrijke browsers dat onderscheid echter wel en moet je er dus voor zorgen dat je zowel in het TARGET attribuut als in het NAME attribuut van het FRAME of het IFRAME element exact dezelfde naam gebruikt.
ALT


HTML 3.2
NN -
MSIE -
OP -
Het ALT attribuut zorgt voor een omschrijving van de bestemming van elk AREA element indien de browser geen afbeeldingen kan weergeven (bij gebruik van een tekst-georiënteerde browser), of wanneer het automatisch laden van afbeeldingen in een grafische browser is uitgezet.
De opbouw is:

<AREA ALT="omschrijving bestemming" ..>

Geadviseerd wordt het ALT attribuut altijd te gebruiken.
TABINDEX


HTML 4.0
NN -
MSIE 4.0
OP -
Met het TABINDEX attribuut kan de volgorde bepaald worden, waarmee verschillende onderdelen van een document (hyperlinks, gebieden van een client-side image map en controls van een formulier) de focus kunnen krijgen (geactiveerd kunnen worden) als de gebruiker de tab-toets op het toetsenbord indrukt.
De opbouw is:

<AREA TABINDEX="waarde" ..>

De waarde mag een positief of negatief geheel getal (integer) zijn.
De normale tab-volgorde is de volgorde waarin de elementen in het document voorkomen. Elementen waarvoor het TABINDEX attribuut gebruikt is, komen voor elementen zonder het TABINDEX attribuut. Elementen met een positieve waarde voor de TABINDEX worden doorlopen van de laagste waarde naar de hoogste waarde. Een element met een negatieve waarde voor de TABINDEX doet niet mee in de tab-volgorde.
ACCESSKEY


HTML 4.0
NN -
MSIE -
OP -
Het ACCESSKEY attribuut kan gebruikt worden om een sneltoets aan een aanklikbaar gebied van een client-side image map toe te wijzen. De gebruiker krijgt daarmee direct vanaf het toetsenbord toegang tot het gebied. Gebruik van de sneltoets geeft het gebied de focus (activeert hem) en voert de bijbehorende actie uit.
De opbouw is:

<AREA ACCESSKEY="waarde" ..>

De waarde is een enkel, case-insensitive (geen onderscheid tussen hoofd- of kleine letters) karakter uit het karakterset van de browser. In Windows moet de toets van het karakter ingedrukt worden in combinatie met de Alt-toets, op Apple systemen in combinatie van de Cmd-toets.
Om de gebruiker attent te maken van de sneltoets is het verstandig deze in de tekst te vermelden.



  Inhoud Handleiding HTML   Index   Overzicht elementen


De gebruikte style sheets voldoen aan CSS 2 Dit document voldoet aan HTML 4.01 Laatste wijziging 16 januari 2000
Copyright © 1995-2000 Hans de Jong