OBJECT

Inhoud Handleiding HTML
Overzicht elementen



Van het OBJECT element worden de volgende attributen beschreven: DATA, CLASSID, CODEBASE, ARCHIVE, TYPE, CODETYPE, NAME, WIDTH, HEIGHT, ALIGN, HSPACE, VSPACE, BORDER, TABINDEX, STANDBY, DECLARE en USEMAP.

De beschrijving van de attributen STYLE, CLASS, ID, TITLE, LANG en DIR is opgenomen in het onderdeel Algemene attributen.

Een overzicht van attributen, die betrekking hebben op het uitvoeren van een script bij het optreden van een bepaalde gebeurtenis, wordt gegeven in het onderdeel Gebeurtenis-attributen.

Een aantal attributen is gekoppeld aan een geïnstalleerde plug-in: AUTOSTART, AUTOPLAY, LOOP, VOLUME, CONTROLS, MASTERSOUND, CONTROLLER en BGCOLOR.

Het gebruik van het OBJECT element wordt toegelicht in het onderdeel Objecten in de Handleiding HTML.


OBJECT


HTML 4.0
NN 4.0
MSIE 3.0
OP 4.0
Het OBJECT element wordt gebruikt om objecten in te sluiten in een HTML-document. Het kan daarbij gaan om bijvoorbeeld geluidsfragmenten, afbeeldingen, QuickTime movies, Shockwave Flash animaties, Java applets, ActiveX controls en HTML-pagina's. In de toekomst kan het de elementen IMG, APPLET, EMBED en BGSOUND gaan vervangen.
De opbouw is:

<OBJECT> </OBJECT>

Aan het OBJECT element zullen in de meeste gevallen de attributen CLASSID (voor Java applets en ActiveX controls) of DATA (voor andere objecten) moeten worden toegevoegd. Hoewel het volgens HTML 4.0 niet strikt nodig is, vereisen de meeste browsers het gebruik van de attributen WIDTH en HEIGHT.
Als voor een Java applet of ActiveX control één of meer parameters opgegeven moeten worden, dan moet voor elke parameter binnen het OBJECT element een PARAM element opgenomen worden. Overige inhoud welke geplaatst binnen het OBJECT element, wordt alleen weergegeven als de browser het object niet kan insluiten en door browsers die het OBJECT element niet ondersteunen.
Binnen een OBJECT element kan ook een volgend OBJECT element opgenomen worden. De browser moet het tweede OBJECT element alleen verwerken, als de browser het eerste object niet kan insluiten. Door Microsoft Internet Explorer 4/5 worden incorrect echter alle OBJECT elementen verwerkt.
Het OBJECT element mag zowel in de head als in de body van een document opgenomen worden. Het hoort in de body, wanneer het object zichtbaar moet worden weergegeven.

Omdat de ondersteuning voor het OBJECT element of beperkt is (in het bijzonder geldt dat Netscape Navigator 4), of lang niet altijd correct is (dat betreft vooral Microsoft Internet Explorer 3, 4 en 5), wordt geadviseerd het vooralsnog zo min mogelijk te gebruiken.
DATA


HTML 4.0
NN 4.0
MSIE 3.0
OP 4.0
Het DATA attribuut specificeert de lokatie, waar het in te sluiten object zich bevindt. Het wordt gebruikt voor objecten als geluidsfragmenten (zoals wav-, au- en mid-bestanden), afbeeldingen (zoals gif- en png-bestanden), QuickTime movies, Shockwave Flash animaties en HTML-pagina's.
De opbouw is:

<OBJECT DATA="URI"> </OBJECT>

De URI (Uniform Resource Identifier) heeft de volgende opbouw:

http://host/path

Host specificeert het adres van de server, waarop zich het object bevindt. Het kan een IP-adres zijn, maar meestal is het de naam van de machine. Een machinenaam (ook wel domeinnaam) bestaat uit meerdere delen gescheiden door een punt, begint vaak met "www" en eindigt met een landcode (bijvoorbeeld "nl", "be", "uk") of de vooral in de Verenigde Staten gebruikte code voor de sector (bijvoorbeeld "com" voor commerciële instellingen en "org" voor non-profit organisaties).
Path geeft aan hoe het object op de server gevonden kan worden: in welke directory en onder welke bestandsnaam.

Het is niet altijd nodig een complete URI op te nemen. Als het object zich op de lokale server bevindt, dan volstaat de volgende URI:

path

Wanneer het object zich niet in dezelfde directory bevindt, of geen volledige URI is gebruikt, kan de lokatie van het object worden vastgelegd is met het CODEBASE attribuut.

Door Netscape Navigator 4 worden alleen objecten ondersteund, welke ook met het EMBED element ingesloten kunnen worden (bijvoorbeeld geluidsfragmenten, Quicktime movies en Shockwave Flash animaties).
Microsoft Internet Explorer 4 ondersteunt ook afbeeldingen en HTML-documenten, maar plaatst alle objecten vergelijkbaar als bij een inline frame in een vak met 3-D randen. Bovendien wordt bij afbeeldingen en HTML-documenten altijd een verticale scrollbar weergegeven. Het insluiten van geluidsfragmenten leidt vaak tot problemen bij de weergave van het document, indien niet tevens het TYPE attribuut is opgenomen.
Internet Explorer 3 ondersteunt geen enkel object met het DATA attribuut. Omdat de browser toch gaat zoeken naar de data van een niet ondersteund object, wordt de via de attributen WIDTH en HEIGHT opgegeven ruimte wel vrijgehouden en kan de alternatieve inhoud van het OBJECT element niet worden weergegeven.
CLASSID


HTML 4.0
NN 4.0
MSIE 3.0
OP -
Het CLASSID attribuut specificeert een toepassing van een object. Het wordt gebruikt voor bijvoorbeeld Java applets en ActiveX controls.
De opbouw is:

<OBJECT CLASSID="URI"> </CLASSID>

Voor een toelichting op de URI zie het DATA attribuut.
Voor objecten gespecificeerd met het CLASSID attribuut wordt in plaats van "http" als methode over het algemeen "java" gebruikt voor Java applets en "clsid" voor ActiveX controls.

Netscape Navigator 4 en Microsoft Internet Explorer 4 ondersteunen als de waarde van het CLASSID attribuut alleen een bestandsnaam, voorafgegaan door de methode welke van toepassing is (bijvoorbeeld java:applet.class). De lokatie van het bestand moet daardoor worden vastgelegd met het CODEBASE attribuut. Door Internet Explorer 4 wordt het CLASSID attribuut echter niet in combinatie met het CODEBASE attribuut ondersteunt. Een Java applet wordt dus alleen ingesloten via het CLASSID attribuut, als het applet zich in dezelfde directory bevindt als het document.
In plaats van het CLASSID attribuut kan in Internet Explorer 4 ook het CODE attribuut gebruikt worden. Hiermee doet zich het probleem met het CODEBASE attribuut niet voor. Het CODE attribuut maakt echter geen deel uit van HTML 4.0 en wordt niet ondersteund door andere browsers, terwijl Internet Explorer 4 een combinatie van CLASSID en CODE niet ondersteunt. Het gebruik van het CODE attribuut wordt daarom afgeraden.
Microsoft Internet Explorer 3 ondersteunt alleen ActiveX controls.
Opera 4.0 ondersteunt het CLASSID attribuut niet en daarmee dus ook geen ingesloten Java applets.
CODEBASE


HTML 4.0
NN 4.0
MSIE -
OP -
Met het CODEBASE attribuut wordt een basis-URI vastgelegd, indien voor de attributen DATA, CLASSID en ARCHIVE een relatieve URI is gebruikt.
De opbouw is:

<OBJECT CODEBASE="URI"> </OBJECT>

Voor een toelichting op de URI zie het DATA attribuut.
ARCHIVE


HTML 4.0
NN 4.0
MSIE -
OP -
Met het ARCHIVE attribuut kan de naam van een archief-bestand (of een komma-gescheiden lijst van archief-bestanden) vastgelegd worden, waarin het bestand dat via het DATA of het CLASSID attribuut gespecificeerd is en eventuele andere benodigde bestanden zijn opgenomen. Het archief-bestand wordt gezocht aan de hand van de basis-URI, welke opgegeven is met het CODEBASE attribuut. Door het gebruik van het ARCHIVE attribuut kan de downloadtijd beperkt blijven, omdat alle benodigde bestanden in één keer aangevraagd worden. Bestanden, welke niet in het archief-bestand zijn opgenomen, worden op de gebruikelijke manier gezocht.
De opbouw is:

<OBJECT ARCHIVE="bestandsnaam" ..> </OBJECT>

Het standaard archief-formaat voor Java bestanden is "jar" (Java ARchive), dat gebaseerd is op het zip-formaat. Door Netscape Navigator 4 worden ook gewone zip-bestanden ondersteund, mits de erin opgenomen bestanden niet zijn gecomprimeerd.
TYPE


HTML 4.0
NN 4.0
MSIE 3.0
OP -
Het TYPE attribuut wordt gebruikt om het Internet Media (MIME) type van het object te definiëren. Het opnemen van het TYPE attribuut voorkomt dat de browser probeert niet ondersteunde objecten in te sluiten.
De opbouw is:

<OBJECT TYPE="waarde"> </OBJECT>

Mogelijke waarden zijn onder andere "image/gif", "image/png", "audio/wav", "audio/midi", "text/html", "video/mpeg", "video/quicktime" en "application/x-shockwave-flash".

Microsoft Internet Explorer 4 heeft grote problemen met de weergave van in het bijzonder geluidsfragmenten wanneer het TYPE attribuut niet is gebruikt. Hoewel het opnemen van het TYPE attribuut volgens HTML 4.0 niet verplicht is, wordt daarom geadviseerd dit toch altijd te doen.
CODETYPE


HTML 4.0
NN -
MSIE 3.0
OP -
Het CODETYPE attribuut wordt gebruikt om het Internet Media (MIME) type van een object te definiëren, dat gespecificeerd is met het CLASSID attribuut. Het opnemen van het CODETYPE attribuut voorkomt dat de browser probeert niet ondersteunde objecten in te sluiten.
De opbouw is:

<OBJECT CODETYPE="waarde"> </OBJECT>

Voor Java applets is de waarde "application/java".
Wanneer het CODETYPE attribuut ontbreekt wordt uitgegaan van de waarde van het TYPE attribuut.
NAME


HTML 4.0
NN -
MSIE 3.0
OP -
Het NAME attribuut kan gebruikt worden om een naam aan het object te geven. Het wordt onder andere gebruikt wanneer data, welke geleverd wordt door het object, samen met andere informatie van een formulier verzonden moet worden.
De opbouw is:

<OBJECT NAME="naam" ..> </OBJECT>
WIDTH


HTML 4.0
NN 4.0
MSIE 3.0
OP 4.0
Het WIDTH attribuut bepaalt de breedte van het object.
De opbouw is:

<OBJECT WIDTH="waarde"> </OBJECT>

De waarde kan uitgedrukt worden in pixels, of als percentage van de beschikbare breedte.

Hoewel het volgens HTML 4.0 geen verplicht attribuut is, geven de verschillende browsers (met uitzondering van Opera) het object alleen correct weer als WIDTH is opgenomen.
Microsoft Internet Explorer 4 gebruikt het WIDTH attribuut bij afbeeldingen niet correct. De breedte wordt niet aangehouden voor de afbeelding zelf, maar voor het "inline frame", waarin de afbeelding wordt geplaatst. Daardoor is het in ieder geval niet mogelijk de afbeelding in een ander dan het originele formaat weer te geven. Bovendien vallen binnen de breedte ook nog eens de verticale scrollbar en een marge tussen de 3-D rand en de afbeelding. Om de gehele afbeelding zichtbaar te maken, is het dus nodig een aanzienlijk grotere breedte te specificeren dan de breedte van de afbeelding zelf.
HEIGHT


HTML 4.0
NN 4.0
MSIE 3.0
OP 4.0
Het HEIGHT attribuut bepaalt de hoogte van het object.
De opbouw is:

<OBJECT HEIGHT="waarde"> </OBJECT>

De waarde kan uitgedrukt worden in pixels, of als percentage van de beschikbare hoogte.

Hoewel het volgens HTML 4.0 geen verplicht attribuut is, geven de verschillende browsers (met uitzondering van Opera) het object alleen correct weer als HEIGHT is opgenomen.
Microsoft Internet Explorer 4 gebruikt het HEIGHT attribuut bij afbeeldingen niet correct. De hoogte wordt niet aangehouden voor de afbeelding zelf, maar voor het "inline frame", waarin de afbeelding geplaatst wordt. Daardoor is het in ieder geval niet mogelijk de afbeelding in een ander dan het originele formaat weer te geven. Bovendien valt binnen de hoogte ook nog eens de marge tussen de 3-D rand en de afbeelding. Om de gehele afbeelding zichtbaar te maken, is het dus nodig een aanzienlijk grotere hoogte te specificeren dan de breedte van de afbeelding zelf.
ALIGN


HTML 4.0
NN 4.0
MSIE 3.0
OP 4.0
Met het ALIGN attribuut wordt bepaald hoe de omringende inhoud van het document uitgelijnd wordt ten opzichte van het object.
De opbouw is:

<OBJECT ALIGN="waarde"> </OBJECT>

De waarde kan betrekking hebben op de verticale uitlijning, of op de horizontale uitlijning.

Mogelijke waarden voor de verticale uitlijning zijn:
  • top: de bovenkant van het grootste item op de regel (dat kan zowel een letter zijn als andere inline inhoud, bijvoorbeeld een afbeelding) wordt in lijn geplaatst met de bovenzijde van het applet
  • middle: de basislijn van de regel wordt in lijn geplaatst met het midden van het applet
  • bottom: de basislijn van de regel wordt in lijn geplaatst met de onderzijde van het applet (dit is de standaardwaarde)
De volgende waarden maken geen deel uit van HTML 4.0, maar worden door sommige browsers wel ondersteund: texttop, absmiddle, baseline en absbottom. Zie voor een toelichting de beschrijving van het IMG element.

Als bij gebruik van één van de mogelijkheden voor de verticale uitlijning de na het applet volgende inline inhoud langer is dan naast het object op één regel past, dan wordt de resterende inhoud op de volgende regel(s) onder het applet geplaatst.

Mogelijke waarden voor de horizontale uitlijning zijn:
  • left: het applet wordt op de eerste open ruimte aan de linker kantlijn geplaatst en de overige inhoud wordt langs de rechterzijde van het applet uitgelijnd
  • right: het applet wordt op de eerste open ruimte aan de rechter kantlijn geplaatst en de overige inhoud wordt links daarvan langs de linker kantlijn uitgelijnd
Bij het gebruik van de mogelijkheden voor de horizontale uitlijning worden naast het object zoveel regels geplaatst als de hoogte van het applet toelaat. De volgende regels lopen ook onder het applet door.

Door Opera 4.0 worden alleen de waarden voor de horizontale uitlijning ondersteund.
HSPACE


HTML 4.0
NN 4.0
MSIE 3.0
OP 4.0
Met het HSPACE attribuut wordt de ruimte bepaald, welke links en rechts van het object wordt vrij gehouden. Door dit attribuut op te nemen, wordt voorkomen dat de overige inhoud van het document te dicht tegen het object geplaatst wordt.
De opbouw is:

<OBJECT HSPACE="waarde"> </OBJECT>

De waarde is een getal dat de vrije ruimte in pixels aangeeft.

Opera 4.0 ondersteunt het HSPACE attribuut niet correct indien het object een HTML-document betreft.
VSPACE


HTML 4.0
NN 4.0
MSIE 3.0
OP 4.0
Met het VSPACE attribuut wordt de ruimte bepaald, welke boven en onder het object wordt vrij gehouden. Door dit attribuut op te nemen, wordt voorkomen dat de overige inhoud van het document te dicht tegen het object geplaatst wordt.
De opbouw is:

<OBJECT VSPACE="waarde"> </OBJECT>

De waarde is een getal dat de vrije ruimte in pixels aangeeft.

Opera 4.0 ondersteunt het VSPACE attribuut niet correct indien het object een HTML-document betreft.
BORDER


HTML 4.0
NN -
MSIE -
OP -
Met het BORDER attribuut kan de dikte van de rand om het zichtbare deel van het object worden bepaald. Het wordt onder andere gebruikt om de rand weg te laten om objecten, welke zijn ingesloten in een hyperlink.
De opbouw is:

<OBJECT BORDER="waarde"> </OBJECT>

De waarde is een getal dat de dikte van de rand in pixels aangeeft.
De standaardwaarde is "0" pixels, behalve voor afbeeldingen welke in een hyperlink zijn opgenomen. Met de waarde "0" wordt ook bij afbeeldingen in een hyperlink de rand weggelaten.
TABINDEX


HTML 4.0
NN -
MSIE 4.0
OP -
Met het TABINDEX attribuut kan de volgorde bepaald worden, waarmee verschillende onderdelen van een document (hyperlinks, gebieden van een client-side image map en controls van een formulier) de focus kunnen krijgen (geactiveerd kunnen worden) als de gebruiker de tab-toets op het toetsenbord indrukt.
De opbouw is:

<OBJECT TABINDEX="waarde"> </OBJECT>

De waarde mag een positief of negatief geheel getal (integer) zijn.
De normale tab-volgorde is de volgorde waarin de elementen in het document voorkomen. Elementen waarvoor het TABINDEX attribuut gebruikt is, komen voor elementen zonder het TABINDEX attribuut. Elementen met een positieve waarde voor de TABINDEX worden doorlopen van de laagste waarde naar de hoogste waarde. Een element met een negatieve waarde voor de TABINDEX doet niet mee in de tab-volgorde.
STANDBY


HTML 4.0
NN -
MSIE -
OP -
Het STANDBY attribuut specificeert een boodschap, welke wordt weergegeven terwijl het object geladen wordt.
De opbouw is:

<OBJECT STANDBY="waarde"> </OBJECT>

De waarde is een tekst.
DECLARE


HTML 4.0
NN -
MSIE -
OP -
Door het DECLARE attribuut op te nemen, wordt het object alleen gespecificeerd, maar niet feitelijk ingesloten. Het insluiten kan later gebeuren met behulp van bijvoorbeeld een hyperlink in hetzelfde document. Aan het OBJECT element moet ook het ID attribuut toegevoegd worden, zodat de hyperlink naar het OBJECT element kan verwijzen.
De opbouw is:

<OBJECT DECLARE> </OBJECT>

Wanneer een browser het DECLARE attribuut niet ondersteunt, wordt het object gewoon ingesloten.
USEMAP


HTML 4.0
NN -
MSIE -
OP -
Het USEMAP attribuut wordt gebruikt wanneer een door het DATA attribuut gespecificeerde afbeelding een "client-side image map" is, ofwel een aanklikbare afbeelding waarvan de werking gecontroleerd wordt door de browser (de client). De aanklikbare afbeelding is opgedeeld in verschillende gebieden, waarbij aan elk gebied een bestemming is gekoppeld. Als je op zo'n gebied in de afbeelding klikt, spring je naar die bestemming. Het USEMAP attribuut specificeert een verwijzing naar een via het MAP element gedefinieerde "map", waarin de bij de afbeelding behorende gegevens (gebieden en bestemmingen) gevonden kunnen worden.
De opbouw is:

<OBJECT USEMAP="URI"> </OBJECT>

Voor een toelichting op de URI zie het DATA attribuut.

Als de map-gegevens in hetzelfde document wordt opgenomen, is het voldoende alleen de naam van de map op te geven:

USEMAP="#map_naam"

Hoewel Microsoft Internet Explorer 4 het USEMAP attribuut niet ondersteunt, wordt de afbeelding toch weergegeven.
DATAFLD

DATASRC


Naast de attributen waarvan de ondersteuning afhangt van de browser, zijn er ook attributen welke specifiek zijn voor de geïnstalleerde plug-in. Enkele veel gebruikte attributen voor de LiveAudio plug-in van Netscape Navigator, de ActiveMovie plug-in van Microsoft Internet Explorer en de QuickTime plug-in worden hierna beschreven.


AUTOSTART
Het AUTOSTART attribuut bepaalt of een geluidsfragment direct bij het openen van het document afgespeeld moet worden, of pas als de gebruiker op de "play" knop drukt.
De opbouw is:

<OBJECT AUTOSTART="waarde" </OBJECT>

Het AUTOSTART attribuut wordt ondersteund door de LiveAudio plug-in van Netscape Navigator en de ActiveMovie plug-in van Microsoft Internet Explorer.
Mogelijke waarden zijn true of false. De standaardwaarde is false.
Door Microsoft Internet Explorer 4 wordt dit plug-in specifieke attribuut binnen het OBJECT element niet ondersteund.
AUTOPLAY
Het AUTOPLAY attribuut bepaalt of een QuickTime movie direct bij het openen van het document afgespeeld moet worden, of pas als de gebruiker op de "play" knop drukt.
De opbouw is:

<OBJECT AUTOPLAY="waarde" </OBJECT>

Het AUTOPLAY attribuut wordt ondersteund door de QuickTime plug-in.
Mogelijke waarden zijn true of false.
Door Microsoft Internet Explorer 4 wordt dit plug-in specifieke attribuut binnen het OBJECT element niet ondersteund.
LOOP
Het LOOP attribuut bepaalt hoe vaak bijvoorbeeld een geluidsfragment of een filmpje herhaald moet worden.
De opbouw is:

<OBJECT LOOP="waarde" </OBJECT>

Het LOOP attribuut wordt ondersteund door de LiveAudio plug-in van Netscape Navigator, de ActiveMovie plug-in van Microsoft Internet Explorer en de QuickTime plug-in.
Mogelijke waarden zijn true, false, of een getal dat het aantal keren aangeeft dat het geluidsfragment herhaald moet worden. De standaardwaarde is false. Een getal wordt door de ActiveMovie plug-in als true geïnterpreteerd en door de QuickTime plug-in niet ondersteund. Door de QuickTime plug-in wordt ook de waarde palindrome ondersteund. Het filmpje wordt dan afwisselend voor- en achteruit afgespeeld.
Door Microsoft Internet Explorer 4 wordt dit plug-in specifieke attribuut binnen het OBJECT element niet ondersteund.
VOLUME
Het VOLUME attribuut kan gebruikt worden om de geluidssterkte van een af te spelen geluidsfragment te definiëren.
De opbouw is:

<OBJECT VOLUME="waarde" </OBJECT>

Het VOLUME attribuut wordt ondersteund door de LiveAudio plug-in van Netscape Navigator en de QuickTime plug-in.
De waarde is een getal tussen "0" en "100". De standaardwaarde is "50".
Door Microsoft Internet Explorer 4 wordt dit plug-in specifieke attribuut binnen het OBJECT element niet ondersteund.
CONTROLS
Met het CONTROLS attribuut wordt vastgelegd of een groot of klein "bedieningspaneel" moet worden weergegeven in het document, of alleen één of meer onderdelen van het bedieningspaneel (knoppen, volumeregelaar).
De opbouw is:

<OBJECT CONTROLS="waarde" </OBJECT>

Het CONTROLS attribuut wordt ondersteund door de LiveAudio plug-in van Netscape Navigator.
Mogelijke waarden zijn: console, smallconsole, playbutton, pausebutton, stopbutton en volumelever. De beginwaarde (als het attribuut wordt weggelaten) is console.
Als meerdere losse bedieningsonderdelen moeten worden weergegeven, dan wordt voor elk onderdeel het EMBED element opgenomen en worden ze gekoppeld met behulp van de attributen NAME en MASTERSOUND.
MASTERSOUND
Het MASTERSOUND attribuut moet worden toegevoegd aan het OBJECT element, waarin het geluidsfragment gespecificeerd is, dat door de gekoppelde bedieningselementen gecontroleerd moeten worden.
De opbouw is:

<OBJECT MASTERSOUND </OBJECT>

Het MASTERSOUND attribuut wordt ondersteund door de LiveAudio plug-in van Netscape Navigator.
CONTROLLER
Met het CONTROLS attribuut wordt vastgelegd of wel of geen "bedieningspaneel" moet worden weergegeven onder een QuickTime movie.
De opbouw is:

<OBJECT CONTROLLER="waarde" </OBJECT>

Het CONTROLLER attribuut wordt ondersteund door de QuickTime plug-in.
Mogelijke waarden zijn true of false. De standaardwaarde is true voor QuickTime movies en false voor QuickTime VR movies.
Door Microsoft Internet Explorer 4 wordt dit plug-in specifieke attribuut binnen het OBJECT element niet ondersteund.
BGCOLOR
Met het BGCOLOR attribuut wordt een achtergrondkleur vastgelegd. Deze kleur wordt gebruikt voor dat deel van het door de attributen WIDTH en HEIGHT aangegeven oppervlakte, dat niet in beslag genomen wordt door een QuickTime movie.
De opbouw is:

<OBJECT BGCOLOR="waarde" </OBJECT>

Het BGCOLOR attribuut wordt ondersteund door de QuickTime plug-in.
Als waarde is mogelijke een RGB-waarde (dus geen kleurnaam).
Voor het definiëren van de kleur zie Kleuren in HTML/CSS.
Door Microsoft Internet Explorer 4 wordt dit plug-in specifieke attribuut binnen het OBJECT element niet ondersteund.



  Inhoud Handleiding HTML   Index   Overzicht elementen


De gebruikte style sheets voldoen aan CSS 2 Dit document voldoet aan HTML 4.01 Laatste wijziging 23 september 2000
Copyright © 1995-2000 Hans de Jong